2 Kings 5

1) groot man

Dat is, van groot vermogen, uit oorzaak van zijn goede deugden en grote daden. Vergelijk Exod. 11:3.

Ex 11.3

2) heren,

Namelijk, van den koning van Syri‰. Alzo onder, 2 Kon. 5:4,18.

2Ki 5.4,18

3) en van hoog aanzien;

Hebreeuws, verheven van aangezicht; dat is, zeer groot geacht en gezien bij allen. Anders, aangenaam; naar een manier van spreken, van welke zie Gen. 32:30.

Ge 32.30

4) verlossing

Te weten, in krijgsnoden en algemene gevaren des lands, door zijn wijzen raad en mannelijke daden.

5) En er waren

Of, de Syri‰rs waren uitgetogen bij benden.

6) benden

Het Hebreeuwse woord betekent hopen en vergaderingen van krijgslieden, die in het land tot roven en plunderen uitvallen. Alzo 1 Sam. 30:8, onder, 2 Kon. 13:21, en 2 Kon. 24:2.

1Sa 30.8 2Ki 13.21 24.2

7) in den dienst

Hebreeuws, voor het aangezicht der huisvrouw van Na„man dat is, die Na„mans huisvrouw diende. Alzo, voor iemands aangezicht staan, is hem dienen. Zie Deut. 1:38; 1 Kon. 1:2. Anders, die voor het aangezicht der huisvrouw van Na„man was; dat is, in haar tegenwoordigheid.

De 1.38 1Ki 1.2
8) ontledigen.

Sommigen menen dat dit ziet op de afzondering van de melaatsen en hunne vergadering tot het volk, wanneer zij genezen waren. Zie Num. 12:14. Alzo onder, 2 Kon. 5:6,7,11. Hebreeuws, verzamelen. Welke manier van spreken, iemand van zijn melaatsheid verzamelen, zoveel is als de melaatsheid van iemand verzamelen; dat is, wegnemen; omdat hetgeen, hetwelk men verzamelt, weggenomen wordt van de plaats, vanwaar men het verzamelt. Zie Ps. 26:9.

Nu 12.14 2Ki 5.6,7,11 Ps 26.9
9) hij

Namelijk, Na„man de Syri‰r, als men hem de woorden der Isra‰lietische dochter aangezegd had.

10) in

Te weten, tot den koning, zijn heer.

11) nam

Te weten, tot een vrijwillig geschenk om den profeet daarmede te vereren. Zie 1 Kon. 14:3.

1Ki 14.3

12) in zijn hand

Dat is, met hem. Vergelijk 1 Sam. 9:8; 2 Sam. 8:10; 1 Kon. 14:3; onder, 2 Kon. 8:8.

1Sa 9.8 2Sa 8.10 1Ki 14.3 2Ki 8.8

13) tien talenten

Zie van een talent Exod. 25:39.

Ex 25.39

14) [sikkelen] gouds,

Zie van de waarde eens gemenen gouden sikkels Gen. 24:22; Num. 7:14.

Ge 24.22 Nu 7.14

15) wisselklederen.

Zie Gen. 45:22.

Ge 45.22
16) ontledigd

Te weten, door middel van uw profeet Elisa, gelijk men kan oordelen dit zijn mening geweest te zijn, uit hetgeen boven, 2 Kon. 5:4, verhaald is; maar de koning Isra‰ls heeft dit zo verstaan, alsof hij in eigen persoon door den brief belast geweest ware, den vorst Na„man van zijn melaatsheid te genezen, gelijk blijkt uit 2 Kon. 5:7.

2Ki 5.4,7
17) zoekt.

Te weten, om mij oorlog aan te doen indien ik dezen Na„man niet genees, want hij weet wel dat dit in mijn vermogen niet is.

18) Waarom hebt gij

Hij wil zeggen dat hij om deze oorzaak zijn klederen niet behoorde gescheurd, maar wel den Heere door hem raad gevraagd te hebben. Vergelijk boven, 2 Kon. 1:6,16.

2Ki 1.6,16
19) zijn wagen,

Of, zijn wagenen. Want het getal van ‚‚n wordt met dit woord in zulks een zaak dikwijls voor het getal van velen genomen, gelijk Gen. 50:9; 1 Kon. 1:5, en 1 Kon. 10:26; Jes. 37:24.

Ge 50.9 1Ki 1.5 10.26 Isa 37.24
20) zevenmaal

Noch de Jordaan noch de zevenvoudige wassing hadden het vermogen om de melaatsheid te genezen, maar alleen de kracht Gods, die daardoor wilde werken.

21) wederkomen,

Te weten, dat door de melaatsheid u afgenomen en afgeteerd is.

22) gij zult rein zijn.

Hebreeuws, word rein; dat is, gij zult zekerlijk rein worden. Alzo 2 Kon. 5:13.

2Ki 5.13
23) ik zeide

Anders, ik zeide: Tot mij zal hij zekerlijk uitkomen, enz.

24) zal zekerlijk

Hebreeuws, uitkomende uitkomen.

25) plaats strijken,

Hebreeuws, bewegen.

26) den melaatse

Dat is, mij van mijn melaatsheid genezen. Anders, het melaatse; dat is, de melaatsheid wegnemen. Zie boven, 2 Kon. 5:3.

2Ki 5.3
27) Abana

Anders genaamd Amana, en bij de historieschrijvers Adonis.

28) Farpar,

In de histori‰n genaamd Orontes.

29) zou ik

Hij meende dat de kracht des wates hem zou kunnen genezen, daar het maar een teken en middel was van de beloofde genezing.

30) Mijn vader,

Dit is een benaming van eerbied, liefde en vreze, die de onderzaten plegen hun oversten te geven, wanneer deze zich als vaders met de daad vertonen. Vergelijk de aantekening Gen. 41:43.

Ge 41.43

31) grote zaak

Dat is, u wat zwaars geboden had.

32) zijn ganse heir,

Hebreeuws, zijn ganse leger. Versta hierdoor al degenen, die hij met zich in deze reis genomen had, en die in menigte als een heirleger waren.

33) zegen

Dat is, geschenk. Zie Gen. 33:11.

Ge 33.11
34) voor Wiens

Dat is, denwelken ik dien. Zie Deut. 10:8.

De 10.8

35) indien

Versta daarop, de Heere straffe mij. Want in het eedzweren hebben de Hebre‰n gemeenlijk de straf verzwegen. Zie Gen. 14:23.

Ge 14.23
36) Zo niet;

Dat is, indien gij mijne giften niet wilt ontvangen, gun mij slechts een andere bede, die ik u nu ga voorstellen. Zie een gelijke manier van spreken 2 Sam. 13:26.

2Sa 13.26

37) uw knecht

Dat is, mij die u dienst schuldig ben.

38) gegeven

Hij verzoekt van den profeet twee dingen: I. van des lands aarde met zich in Syri‰ te voeren, om daarvan een altaar te maken, waarop hij den Heere offerande doen zou; II. dat het hem vergeven zou worden, als hij in het huis van de afgod Rimmon zijnen heer ten dienste wezen zou. Waarmede hij wel toont een goed voornemen om den waren God te dienen, maar niet naar wetenschap, menende dat de ene aarde heiliger was dan de andere, en dat men God ergens elders offeranden mocht doen dan in Jeruzalem, en biddende om vergiffenis van hetgeen hij doen zou met kwetsing zijner eigen conscientie en ergernis van anderen.

39) van een juk muildieren;

Dat is, zoveel als twee muilen tevens dragen kunnen.

40) mijn heer

Te weten, de koning van Syri‰ alzo boven, 2 Kon. 5:1,4.

2Ki 5.1,4

41) Rimmon

De naam van een afgod, dien de Syri‰rs dienden.

42) buigen,

Te weten, met aanbidding.

43) nederbuigen

Niet om den afgod te aanbidden, of enige godsdienstige eer te bewijzen, maar om zijn koning te dienen, die op zijn hand leunde, wanneer hij zich voor zijn afgod nederboog; waarom ook Na„man genoodzaakt werd zich te buigen.

44) vergeve toch

Zo verstond hij dan wel dat de nederbuiging voor de afgoden, ofschoon dien ter ere niets gedaan wordt, zonder zonde niet kan geschieden.

45) Ga in vrede.

De profeet, zonder hiermede te antwoorden op zijn verzoek of hem hetzelve toe te staan, wenst hem alleen den zegen des Heeren. 2 Kon. 5:18 kan ook aldus bekwamelijk naar Hebreeuwsen tekst worden overgezet: In deze zaak vergeve de HEERE uw knecht; wanneer mijn heer in het huis Rimmons is ingegaan om zich daar neder te buigen, en hij zich op mijn hand geleund heeft, en ik mij in het huis Rimmons heb nedergebogen; als ik mij [alzo] heb nedergebogen in het huis Rimmons, de HEERE vergeve toch uw knecht in deze zaak; sprekende alzo niet van het toekomende, maar van het verledene, waarvan hij vergiffenis begeert. Zie een gelijk antwoord 1 Sam. 1:17.

2Ki 5.18 1Sa 1.17

46) kleine streek lands.

Zie Gen. 35:16.

Ge 35.16
47) zeide:

Te weten, bij zichzelven, gelijk boven, 2 Kon. 5:11, en Gen. 20:11.

2Ki 5.11 Ge 20.11
48) viel hij

Dat is, trad metterhaast daarvan. Vergelijk Gen. 24:64; idem Joh. 15:18, en Richt. 1:14.

Ge 24.64 Joh 15.18 Jud 1.14

49) Is het wel?

Hebreeuws, is het vrede? Zie boven, 2 Kon. 4:26, en zo in het volgende.

2Ki 4.26
50) op de hoogte

Een hoogte of heuvel, gelegen niet ver van Samaria, waar Elisa nu woonde.

51) bestelde ze

Of, legde ze weg, of gaf ze te bewaren.

52) Ging niet

Hij wil zeggen: Heeft mij de Heere in den geest niet te kennen gegeven en in een gezicht vertoond waard gij zijt gegaan, wat gij gesproken en gedaan en ontvangen hebt, als of ik zelf in persoon daarbij geweest ware en alles met mijne ogen gezien had?

53) en olijfbomen,

Dat is, met welk zilver gij voorgenomen hebt deze dingen te kopen.

54) de melaatsheid

Dat is, de melaatsheid, die Na„man gehad heeft, zal op u en uw kinderen komen, tot een exempel der rechtvaardige straf Gods over gierigheid, simonie en leugentaal.

55) als de sneeuw.

Dat is, van melaatsheid zo wit als sneeuw. Zie Num. 12:10.

Nu 12.10
Copyright information for DutKant